Een nieuw regeerakkoord zag het licht: nieuwe hoop voor het landelijk gebied?
Recent, op 15 december 2021, presenteerden Mark Rutte, Sigrid Kaag, Gert-Jan Segers en Wobben Hoekstra een nieuw regeerakkoord. Zij lijken zich aan de eigen haren uit het moeras van problemen en crisissen omhoog te willen gaan trekken. Laten we eens bezien of de maatregelen en beleidskeuzes in de paragraaf Landbouw, Natuur en Stikstof hout snijden en hoop bieden.
door Torben Mulder
Om te beginnen kan de natuur- en milieubeweging een succes noteren. De coalitie verhoogt doelstellingen ten aanzien van stikstofreductie en natuurherstel conform het advies van de commissie Remkes. Dus: halvering van de stikstofdepositie in 2030. De vraag is natuurlijk of wel voldoende instrumenten en uitvoeringscapaciteit in stelling worden gebracht om dit te realiseren. Op dit moment worstelen de natuur beherende instanties al enorm om de 3 miljard extra voor de periode 2020-2030 op een goede manier in te zetten.
Opvallend is dat voor diverse onderdelen van de aanpak net als bij Rutte III de vier coalitiepartijen sterk vertrouwen op overleg en afspraken met ketenpartijen.
Dat begint al bij het versterken van de transitie naar kringlooplandbouw; daarover “worden afspraken gemaakt met toeleveranciers en verwerkende industrie”. Hetzelfde geldt voor de gebiedsgerichte aanpak via extensivering, omschakeling, innovatie, legalisering en verplaatsing van landbouwbedrijven. Direct daarachter staat de nu al veel geciteerde zin: “In gebieden waar de opgave tot emissiereductie en natuurherstel dermate groot is dat vrijwilligheid niet langer vrijblijvendheid betekent, gaan we op het boerenerf het gesprek aan om samen te zoeken naar de mogelijkheden.” Dit wordt polderen in optima forma; niet eens met de sector maar met elke boer apart, zo lijkt het. Een enorme opgave.
De vier regeringspartijen kiezen de polderaanpak ook als het gaat om de positie van de boer in de keten en bij het stimuleren van de transitie naar een dierwaardige veehouderij. Bij beide doelen zetten de coalitiepartijen in op overleg en het maken van afspraken met ketenpartijen en stakeholders. Nergens rept het akkoord over een landelijk certificeringssysteem voor natuurinclusieve landbouw en het zorgen voor concurrerende prijzen voor de producten van natuurinclusieve boeren. De hele term ‘natuurinclusieve landbouw’ ontbreekt zelfs in het coalitieakkoord. Opmerkelijk.
Gelukkig maken de formerende partijen wel ruimhartig budget vrij: 25 miljard voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Daarbij vertrouwen de coalitiegenoten sterk op het instrumentarium van de nieuwe Omgevingswet. En inderdaad kunnen met de Omgevingswet in de hand via Provinciale Inpassingsplannen grote herstructureringen inclusief onteigeningen relatief snel uitgevoerd worden. Echter: er moet wel politieke wil, doorzettingskracht en capaciteit zijn en komen bij de betrokken provinciebesturen.
Als (enigermate) nieuwe instrumenten bij de herinrichting van het landelijk gebied noemt het coalitieakkoord:
- Een landelijke grondbank. Bijzonder want die is nog maar 5 jaar geleden opgeheven en verdeeld over de provincies
- Een ecologische autoriteit die moet gaan zorgen voor “wetenschappelijke en juridische borging van de ecologische analyses per gebied” als basis voor de gebiedsgerichte uitvoering
- Landschapsgronden als tussenvorm tussen natuur en landbouw. Met langjarige overeenkomsten en een passende vergoeding wil de coalitie de mogelijkheden van (agrarisch-) natuur- en landschapsbeheer vergroten. Hiermee en door uitbreiding van natuurareaal beoogt ze het leefgebied van kwetsbare soorten te vergroten en de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn sneller te bereiken. Kritische kanttekening: dit is al vaker geopperd maar stuitte tot nu toe op strijdigheid met de Europese regelgeving.
Om de terecht ambitieuze doelstellingen te halen is het cruciaal om voldoende uitvoeringscapaciteit te creëren. Wat dat betreft is de vraag of het handig is om door te gaan met de constructie waarbij de 12 provincies allemaal afzonderlijk uitvoeringsorganisaties opzetten en financieren. Er was tot 2016 één landelijke Dienst Landelijk Gebied (DLG) die per provincie de uitvoering verzorgde in nauw overleg met het provinciaal bestuur. Daar zaten wat haken en ogen aan maar het heeft jarenlang vrij goed gewerkt. Een betere constructie is de aanpak van de drie noordelijkste provincies: die hebben samen één uitvoerende dienst voor de herstructurering van het landelijk gebied.
Een gemiste kans is dat in de paragraaf over het landelijk gebied en ook in de paragraaf over Gezondheid een passage ontbreekt over het versterken van natuurinclusieve landbouw. Wellicht wil de coalitie dat doen via de nieuwe beleidscategorie ‘landschapsgronden’?
In het akkoord wordt naar onze mening nog geen afdoende aanpak voor de stikstofcrisis geformuleerd. Kunnen de coalitiegenoten wel vertrouwen op striktere vergunningverlening en op het gebiedsgericht overleggen met boeren om te zoeken naar maatwerkoplossingen? Zelfs toen we in Nederland een gespecialiseerde Dienst Landelijk Gebied hadden, lukte het maar af en toe om een gebied binnen 10 jaar op nieuw in te richten. Zoveel tijd hebben we niet als we per 2030 de stikstofdepositie met 50% omlaag willen brengen.
Om in 2030 een harde lockdown voor de landbouw rondom veel Natura2000-gebieden te voorkomen, zullen we innovatieve instrumenten en nieuwe verdienmodellen moeten ontwikkelen. Daar willen we als Partners for Innovation de nieuwe Minister voor Natuur en Stikstof graag bij helpen.